Verklarende woordenlijst kerkelijke voorwerpen*

 

*Wanneer in de verklaring van de inventarisstukken een woord cur­sief is gedrukt, dan is de beschrijving hiervan elders in de lijst te vinden.

Aanwijsstokje — Stokje om te lezen teksten in boeken aan te wijzen, ter voorkoming van bezoedeling en beschadiging van het boek. Wordt ook index of jat genoemd.

Ablutiekelk Kelk die, met ongeconsacreerde wijn, na de commu­nie werd gegeven om de restanten van de hostie weg te spoelen. Werd in de volksmond dan ook wel spoelbeker genoemd. De cuppa is in de regel niet verguld aan de binnenzijde.

Achterglasschildering — Schildering, waarbij de verf op de achter­zijde van een glasplaat is aangebracht.

Agnus Dei — Door de paus gewijd ovaal medaillon van was van de waskaars uit de Sint Pieter te Rome met de voorstelling van het Lam Gods. Wordt als een relikwie vereerd.

Albe — Lang, tot de voeten reikend liturgisch kledingstuk. Wit lin­nen onderkleed van de priester, dat wordt opgeschort met een cingel.

Altaar - Offertafel.

Altaarantependium — Voorhangsel of voorzetstuk voor de altaartafel. Soms verwisselbaar naar gelang de liturgische kleurvoorschriften.

Altaardwaal — Linnen doek ter bedekking van het altaarblad.

Altaarlezenaar — Boekenstandaard op het altaar, bestemd voor het missaal.

Altaarretabel — Geschilderde of gebeeldhouwde achterwand boven de altaartafel.

Altaarschel — Schel gehanteerd door misdienaars bij de belangrijke momenten in de eredienst, zoals de consecratie. Ook altaarbel genoemd.

Altaarsteen — Gewijd stenen dekblad van altaartafel of gedeelte daarvan, waaronder of waarin relieken rusten. Voorzien van vijf uitgehouwen kruisjes.

Altaarstuk — Geschilderde of gebeeldhouwde religieuze voorstelling in het altaarretabel.

Altaarvaas — Bloemenvaas voor op het altaar.

Altare portatile — Draagbaar altaar.

Ambo — Verhoogd spreekgestoelte uit vroegchristelijke traditie, bestemd voor voorlezing van epistel of evangelie. Voorloper van de preekstoel.

Amict — Liturgisch kledingstuk. Rechthoekige linnen schouderdoek van de priester, gedragen onder de albe.

Ampullen — Liturgisch vaatwerk. Schenkkannetje voor water en wijn. Ze staan meestal op een lavaboblad.

Ampullenschaal — Dienblad voor ampullen.

Aquamanile — Liturgisch vaatwerk. Schenkkan voor de handwassing voor de priester.

Armkandelaar — Meerarmige kaarsenstandaard.

Aspersorium — Stok, waarop een bolvormig, aan de bovenzijde geperforeerd wijwaterreservoirtje is bevestigd. Dient voor besprenke­lingen met wijwater.

Baldakijn — Overhuiving van een zetel. Tevens daagghemel\)ï] pro­cessies.

Bedieningsdoosje — Doosje waarin zich zowel het vaatje met de ziekenolie als de pyxis met de H. Communie bevindt. Wordt door de priester meegenomen naar (ernstig) zieken of stervenden.

Begraafboek/ begraafregister - Lijst van personen waarvoor een gedenksteen is geplaatst op de begraafplaats.

Beiaard — Klokkenspel of carillon, meestal geplaatst in torens.

Bekken — Wijde, ondiepe schaal om water te bevatten.

Benedictiedoek — Witte doek die de priester op de handen wordt gelegd wanneer hij de monstrans met de H. Hostie vasthoudt. Voorloper van schoudervelum of benedictievelum.

Bidprentje — Prentje met afbeelding en tekst ter nagedachtenis aan een overledene.

Bidstoel — Knielbank. Tevens: laag stoeltje waarop zowel gezeten als geknield kan worden. Voorzien van een leunplankje op de rugleu­ning.

Biechtstoel — Meubel bestemd voor het afnemen van de biecht, de zetel voor de priester door een houten wand met een opening of tra­liewerk afgescheiden van het knielhokje van de biechtelingen.

Biechtteller — Instrumentje, een soort horloge, waarop opeenvol­gende cijfers verschijnen door het indrukken van knopjes. Werd door de priester gebruikt om te controleren of alle parochianen wel waren komen opdagen bij de verplichte paasbiecht.

Bisschopskruis — Borstkruis gedragen door bisschoppen als teken van waardigheid. Meestal gemaakt van goud.

Bisschopsstaf— Staf die aan de bovenzijde met een krul eindigt. Doorgaans vervaardigd van edelmetaal en/of fraaie houtsoorten. Teken van de kerkelijke macht en de herderlijke zorg van een bis­schop.

Blaker — Lage kandelaar met een schaaltje als voet, vaak voorzien van een oortje als handvat.

Boekbeslag — Metalen versteviging en/of versiering van de boek­band.

Bonnet — Vierzijdig hoofddeksel waarop vier of drie opstaande rib­ben en een pompoen. Werd door de priester gedragen in de liturgie en het dagelijks leven. De bonnet maakt geen deel uit van de officië­le liturgische kleding.

Bursa — Twee vierkante, met stof overtrokken kartonnen bladen in etuivorm aan elkaar bevestigd. In de bursa wordt het corporale bewaard. Ook beurs genoemd.

Cache-pot — Overpot, omhulsel voor bloempot.

Caligae — Lange zijden kousen in liturgische kleuren, met linten aan de rand. Door de bisschop in een pontificale hoogmis gedragen over zijn daagse paarse kousen heen. Met de linten werden de kousen boven de kuiten vastgeknoopt. Ook pontificaalkousen genoemd.

Cancelli — Laag hek ter afsluiting van het priesterkoor.

Canonborden — Ingelijste rechtopstaande platen (steeds een drie­stel), die tijdens de mis op het altaar worden geplaatst en die enkele steeds terugkerende misteksten bevatten.

Cappa magna — Een mouwloze ruime mantel die van voren geheel of gedeeltelijk gesloten is, en die van achteren is voorzien van een sleep. Dit statiegewaad was het meest karakteristieke kledingstuk van de kardinalen en bisschoppen.

Cathedra — Officiële bisschopsstoel in de kathedraal.

Ceremoniariusstaf — Rechte staf met versierde knop, gebruikt door de ceremoniemeester (ceremoniarius) tijdens plechtige missen.

Charter - Gezegelde overeenkomst of verdrag.

Chirothecae — Zijden handschoenen van bisschoppen in liturgische kleuren, uitsluitend gedragen tijdens sommige gedeelten van de door hen opgedragen hoogmissen. Ook pontificale handschoenen genoemd.

Chrismale — Twee- of driedelig vaatje, waarin de heilige oliën wor­den bewaard.

Ciborie — Met een deksel gesloten kelk, waarin de geconsacreerde hosties worden bewaard.

Ciborievelum — Doek van kostbare stof, die de ciborie met gecons­acreerde hosties omhult.

Ciborium — Een op zuilen rustende bekapping boven een altaar.

Cingel — Koord, waarmee de albe van de priester wordt opgehouden.

Collaar/priesterboord  - De priesterboord of het collaar is een witte, staande boord die de kraag vormt van de kledij van katholieke geestelijken, maar ook sommige protestantse predikanten willen ze nog wel eens dragen. De kraag waarin de witte boord past is zwart voor een priester en diaken, paars voor een bisschop, rood voor een kardinaal en wit voor de paus.

Communiebank — Knielbank aan het begin van het priesterkoor, waaraan de gelovigen de communie ontvangen.

Communiedwaal - Wit linnen kleed, waarmee de communiebank op het moment dat de communie wordt uitgereikt, bedekt is.

Communieprent - Prent ter herinnering aan de eerste plechtige communie.

Communieschaal - Schaal voor geconsacreerde hosties.

Conopeum — Ceremoniële parasol met afwisselend rode en gele banen als waardigheidsteken van een door de paus als zodanig benoemde basiliek aan de noordzijde van het altaar opgesteld, steeds in combinatie met het tintinnabulum aan de zuidzijde van het altaar.

Console - Aan de muur bevestigde sokkel voor beeld.

Corporale - Vierkante witlinnen doek, die tijdens de mis wordt uitgespreid op het altaar en waarop de H. hostie en de kelk rust; opgeborgen in de bursa als hij niet gebruikt wordt.

Credens - Dientafel in het priesterkoor. Ook buffet in de sacristie, dat dient voor het opbergen van paramenten en vooral voor het klaarleggen van misbenodigdheden.

Crucifix - Kruis met Christusbeeld.

Custode - Doos waarin de lunula met de geconsacreerde hostie wordt opgeborgen, wanneer deze niet in de monstrans is geplaatst. Ook lunuladoos genoemd.

Dalmatiek - Bovenkleed in liturgische kleuren, met rechthoekig voor- en achterpand en halve mouwen (die aan de onderkant open zijn). Wordt door de diaken tijdens de mis gedragen.

Discipline - Boetegesel, werktuig voor boetvaardigheid en zelftuchtiging in kloosters, soms ook door leken gebruikt.

 Digitalisering - Het scannen van bestaande foto's en documenten met behulp van een scanner en/of digitale fotografie.

Doopkleed - Ceremonieel kleed dat gedragen kan worden door de dopeling tijdens de doopplechtigheid of een witte liturgische doek, die over de dopeling heen wordt gelegd direct na de doop.

Doopschelp - Jacobsschelp, hetzij een echte, hetzij een van (edel)metaal óf een schaaltje waarmee het doopwater boven het doopbekken of doopvont over de dopeling wordt gegoten.

Doopvont - Staand bekken, meestal van steen, waarin zich het doopwater bevindt. Het doopvont kan afgedekt worden met een deksel.

Doxaal - Scheidingswand, (zangers)tribune, tussen koor en schip in grotere kerken. Ook oxaal of jubee genoemd.

Draagbaar - Houten lage stellage van vier poten met twee liggers, waarop beelden, reliekhouders e.d. tijdens een processie meegedra­gen kunnen worden. Op een draagbaar wordt ook de doodskist geplaatst tijdens de uitvaartdienst.

Draaghemel - Zie baldakijn.

Draaitabernakel - Altaarkast, waarin een draaibare inrichting, meestal verdeeld in twee of drie compartimenten. In één deel wordt het vaatwerk met de geconsacreerde hosties bewaard, een tweede deel kan als worden gebruikt en het derde deel bevat een geschilderde of gebeeldhouwde voorstelling, bijvoorbeeld een gekruisigde Christus.

Driestel - Bij elkaar horend stel van liturgische gewaden: kazuifel, dalmatieken tuniek.

Elevatiebel - Bel die wordt geluid bij de opheffing van brood en wijn tijdens de consecratie. Gewoonlijk hangt de bel bij de sacristiedeur. Dezelfde bel klinkt wanneer de geestelijke de kerk binnenkomt en verlaat. Vandaar ook de benaming sacristiebel.

Epitaaf- Stenen plaat of houten bord met tekst, wapens e.d. ter nagedachtenis aan overledene(n).

Eucharistische duif- Pyxis in de vorm van een duif.

Ex-voto - Geschenk als dank aan een heilige voor een verkregen gunst, meestal geplaatst in de nabijheid van een bijzonder devotie-beeld.

Expositietrap - Verplaatsbaar trapje van enkele treden, waarop de priester kan staan bij de plaatsing van de monstrans met de geconsa­creerde hostie in de expositietroon boven het tabernakel.

Expositietroon — Overhuifde ruimte boven het tabernakel op het altaar, waarin de geconsacreerde hostie in de monstrans uitgesteld kan worden. Gebeurt dit niet, dan is in de troon een kruisbeeld opgesteld.

Expositievaantje - Klein vaandel met een aan de eucharistie refere­rende voorstelling, om de monstrans met de geconsacreerde hostie aan het gezicht te onttrekken tijdens bepaalde momenten in een sacramentsdienst (lof).

Faldistorium - (Vouw)stoel voor de bisschop, zonder rugleuning.

Flambouw - Lantaarn op een stok voor gebruik in processies, vaak voorzien van een glazen huisje.

Foedraal - Zie etui.

Fylacterion - Zie gesel.

Gebedsprent - Tekst van gebeden in bijvoorbeeld de sacristie, die gelezen kunnen worden bij bepaalde handelingen, zoals tijdens het aantrekken van de liturgische gewaden door de priester.

Gebedsriem - Om arm en om voorhoofd geslagen riem, waaraan zich perkamenten busje met gebedsbriefjes bevindt. Joodse origine.

Gesel - Tuchtzweepje dat gebruikt werd bij zelfkastijding. Ook fylacterion genoemd.

Gewelfschildering - Geschilderde voorstelling op gewelfveld.

Gewelfschotel - Houten of stenen deksel ter afdekking van de opening binnen de stenen afsluitingring van het gewelf. Kan beschilderd, gesneden of gebeeldhouwd zijn.

Glas-in-loodraam — Raam, gevormd door stukken in loodstrippen gevat glas.

Godslamp – Altijd brandende olielamp, dikwijls in een rijk versierde metalen houder, die in de nabijheid van het tabernakel hangt, ten teken van de daar aanwezige God.

Gong — Metalen, vrijhangend bekken, waarop met stok wordt gesla­gen, functionerend als sacristiebel.

Gouache - Voorstelling geschilderd met dekkende waterverf.

Gravure — Afdruk van een in hout of metaal gegraveerde voorstel­ling, die door middel van ingepoetste inkt in de verdiepte lijnen, door druk op het papier verschijnt.

Gremiale — Schootdoek, gebruikt door de bisschop tijdens liturgi­sche plechtigheden.

Habijt — Lang bovenkleed van kloosterlingen.

Hagioscoop — Opening in sommige middeleeuwse kerkmuren, met zicht op het altaar, waardoorheen van buitenaf de heilige handelin­gen gevolgd konden worden.

Heiligdom Reliekhouder.

Heiligenprent — Prent met een voorstelling van een heilige.

Herdersstaf— Ceremoniestaf van de pastoor, eindigend in een schepje van (edel)metaal. Dit schepje verwijst naar een soortgelijk schepje waarmee herders aarde wierpen om de kudde schapen bij elkaar te houden. Ook schepel genoemd.

Hongerdoek — Grote rechthoekige doek, bedoeld om in de vasten­tijd het zicht op het hoofdaltaar te benemen. Over het algemeen voorzien van passievoorstellingen.

Hostiedoos - Cilindrische metalen doos voor het opbergen van de ongeconsacreerde hosties.

Hostie-ijzer — Metalen klem die, zoals een wafelijzer, het ongedesemde deeg tot hosties perst en die men boven het vuur hield totdat de hosties gebakken waren.

Hostieschaal — Diepe schaal waaruit de geconsacreerde hosties aan de gelovigen worden uitgedeeld. Deze schaal wordt tegenwoordig naast of in plaats van de ciborie tijdens de mis gebruikt. De binnenkant behoort verguld te zijn.

Humerale/schoudervelum — Lange rechthoekige liturgische schouderdoek van witte stof en vaak geborduurd, gedragen door de priester, wanneer hij in een processie de monstrans draagt. Zijn handen zijn gestoken in zakken, halverwege de doek, zodat hij de monstrans niet met de blote handen hoeft aan te raken. Ook in de liturgische kleuren ten behoeve van de subdiaken, die er een gedeelte van de mis de pateen mee vasthield.

Index — Zie aanwijsstokje. Jat — Zie aanwijsstokje.

Inventarisnummers - Een uniek nummer dat binnen een archief aan een archiefstuk wordt gegeven.

Jubee/oxaal - Zie doxaal.

Kaarsenstandaard - Standaard met een aantal pinnen waarop offer­kaarsen gestoken kunnen worden.

Kaarsensnuiter — Schaartje met aan een van de messen een opvang-doosje, waar de afgeknipte lont in valt.

Kalotje - Klein, rond priestermutsje, op de kruin gedragen. Kandelaar - Standaard voor een kaars.

Kansel/preekstoel — Kerkmeubel voor de prediking, in essentie bestaande uit een kuip met een klankbord erboven.

Kapiteel — Bewerkte steen, toegevoegd tussen de bovenkant van een zuil en de architraaf.

Karbeel/korbeel - Uitstekende steen, waarop een balk rust. Soms bewerkt.

Katheder — Spreekgestoelte, doorgaans in de vorm van een vrij te betreden platvorm.

Kazuifel — Bovenkleed van de priester, gedragen tijdens het celebreren van de mis, uitgevoerd in de liturgische kleur.

Kelk - Liturgische wijnbeker; in principe behoort de binnenzijde-van de cuppa van goud of verguld te zijn.

Kelkdoekje — Katoenen of linnen, rechthoekig gevouwen doekje, door de priester gebruikt om tijdens de misviering zowel zijn mond, zijn vingers als de kelk te reinigen. Eveneens in gebruik bij het com­munie uitdelen buiten de mis. Ook purificatorium genaamd.

Kelklepeltje - Klein lepeltje waarmee tijdens de mis de wijn in de kelk met een weinig water wordt aangelengd.

Kelkvelum - Vierkante doek, van dezelfde stof als het kazuifel, die tijdens de mis, voor en na het gebruik van de kelk, deze aan het oog onttrekt. Voordat dit gebeurt, worden pateen en palla boven op de kelk gelegd.

Kerkhoflantaarn - Lantaarn, die een centrale plaats op het kerkhof innam en op Allerzielen ontstoken werd of wanneer iemand was gestorven.

Kerstgroep/-stal - Beeldengroep in kersttijd in kerk of woonkamer opgesteld, voorstellend de geboorte van Christus in de stal van Bethlehem.

Keten - Ceremoniële ketting.

Klepper — Houten instrumentje, dat werd gehanteerd ter vervan­ging van klok- en belgelui, vanaf het Gloria op Witte Donderdag tot het Gloria van de paasnacht.

Kooltjestang — Metalen tang om gloeiende kooltjes in het wierook­vat te leggen.

Koorgestoelte/-banken - Banken in het priesterkoor, bestemd voor leden van de geestelijkheid, van een kapittel of broederschap. Koorhek — Houten of metalen hek ter afsluiting van de koorruim­te.

Koorhemd/superplie - Wit linnen of katoenen tot de knieën rei­kend hemd met wijde mouwen en versierde randen, gedragen over een toog door lage geestelijke of misdienaar.

Koorkap - Mantel in één van de liturgische kleuren, gedragen door priesters in liturgische diensten of processies. Priesters mogen deze mantel niet dragen wanneer ze voorgaan in de mis.

Korbeel - Zie Karbeel.

Kraagsteen - In een muur gemetselde, uitspringende, min of meer geprofileerde of geornamenteerde steen, die dient als aanzet voor bogen en ribben.

Kroonluchter - Hangende, metalen kaarsenhouder, bestaande uit verschillende gebogen armen, rondom bevestigd aan een stam, in één vlucht of meer vluchten boven elkaar.

Kruisgroep - Twee- of driedimensionale voorstelling van de gekrui­sigde Christus, met de treurende Maria en apostel Johannes.

Latei — Houten, stenen of ijzeren balk, die venster of ingang over­spant.

Lavabo — Fonteintje of klein wasbekken in de sacristie voor de cere­moniële handwassing van de priester.

Lavaboblad — Schotel voor de ceremoniële handwassing van de priester. Hoort bij de ampullen.

Lavabodoekje — Katoenen of linnen doekje voor het drogen van de handen na de handwassing.

Lavaboketel — Waterval voor de handwassing van de priester.

Legaten - Schenkingen van persoonlijke eigendommen via een testament.

Legger - Een legger is (van oorsprong) een boekwerk waarin een register wordt bijgehouden van: De bekendste legger is de kadastrale legger van het Kadaster, dat meestal Openbaar register wordt genoemd.

Lezenaar — Schuinopstaande drager voor een boek.

Lunula — Maanvormige of ronde houder voor de geconsacreerde hostie, steeds van goud of verguld, in de monstrans.

Lunuladoos — Doosje om de lunula met geconsacreerde hostie in op te bergen.

Lutrijn — Staande lezenaar.

Manipel Parament, gemaakt van dezelfde stof als het kazuifel, door de priester over de linkerarm gedragen. Meestal voorzien van drie kruisjes.

Mijter - Liturgisch hoofddeksel met twee punten, gedragen door bisschoppen en andere hoge geestelijken.

Miniatuur - Kleine geschilderde voorstelling in boek.

Missaalbeslag - Gebruik de term: boekbeslag. Het boekbeslag op het missaal wordt ook wel missaalbeslag genoemd.

Missaalstoeltje — Zie altaarlezenaar.

Missiebusje — Geldbusje/collectebusje t.b.v. de missie.

Monstrans — Vaatwerk van edelmetaal, vaak rijk versierd, waarin de geconsacreerde hostie aan de gelovigen wordt getoond.

Mozaïek — Voorstelling samengesteld uit kleine steentjes, stukjes glas of geglazuurd aardewerk.

Oblatendoos — Doos waar de oblaten (ongewijde hosties) in wor­den bewaard.

Offerblaker — Zie kaarsenstandaard.

Offerblok — Hol stenen blok of houten kastje voorzien van gleuf, meestal bij de uitgang van de kerk, om giften in te deponeren.

Offervaas — Vaas, waarin geldgiften gedeponeerd kunnen worden.

Oliebus — Bus voor heilige olie, van waaruit de bisschop, deken of aartspriester de heilige olie uitdeelt aan de vertegenwoordigers van de parochies.

Olievaatje — Metalen busje, waarin de heilige olie wordt bewaard.

Olievaatjesschaal — Schaal, waarop de olievaatjes worden geplaatst.

Opaline glas — Blank glas, bedekt met een laagje melkglas.

Orgel — Bij uitstek kerkelijk muziekinstrument, met één of meer klavieren, vaak met pedaal, waarbij de klanken ontstaan door luchts­tromen, die door kanalen naar houten of metalen pijpen worden geleid.

Orgelbalustrade - Hekwerk langs het balkon, waarop het orgel is geplaatst.

Orgelkas - Houten kas, waarin zich de orgelpijpen bevinden. Niet alleen functionerend als beschermend omhulsel, maar ook als onmisbaar klankbepalend element (zoals de borstkas voor een zan­ger).

Orgelluik — Deuren die de orgelkas kunnen afsluiten.

Ostensorium - Zie monstrans.

Oxaal - Zie doxaal.

Palla — Een met versierd linnen overtrokken vierkant stuk karton om de kelk te bedekken tijdens de mis.

Palladoos — Doos om de palla's in te bewaren.

Pallium — Een witte lamswollen band waarop zes zwarte kruisjes. Wordt als een ring los om de schouders gelegd, terwijl over rug en borst een gedeelte afhangt. Door de paus als een bijzonder ereteken aan sommige aartsbisschoppen verleend.

Parament — Algemene aanduiding voor liturgisch gewaad.

Passiekruis — Kruis zonder corpus, waarop de lijdenswerktuigen zijn aangebracht. Werd bijvoorbeeld in de processie van de kruisweg meegedragen en is daartoe soms op een stok geplaatst.

Pateen — Kleine ronde vlak gewelfde schaal van goud of verguld zil­ver, waarop de hostie tijdens een gedeelte van de mis wordt gelegd.

Paternoster/rozenkrans — Gebedssnoer, meestal van vijftig kleine en vijf grote kralen en een 'staart', met behulp waarvan een gebe­denreeks van hoofdzakelijk Weesgegroeten en Onze Vaders wordt gebeden ter ere van Maria.

Paxtafel — Kustafeltje. Klein voorwerp, dat tijdens de vredeskus in de mis werd doorgegeven om te kussen.

Pectoraal — Zie bisschopskruis.

Perkament - Uit dierenhuid gemaakt schrijfvel. In de Middeleeuwen veel gebruikt voor handschiften . Het perkament kwam in de plaats van papyrus , dat tot die tijd veel gebruikt werd, en werd op zijn beurt later vervangen door het veel goedkopere papier.

Pij — Lang bovenkleed van kloosterlingen, uitgevoerd in grove wol­len stof.

Piscina — Muurnis met watergoot in de nabijheid van een altaar. Door de goot werd bijvoorbeeld spoelwater, dat met het heilige in aanraking was geweest, naar de gewijde grond van het kerkhof afge­voerd. Tevens een muurnis, waarin de ampullen tijdens de mis wor­den geplaatst.

Prekenboek - Bundels waarin preken of homilieën zijn opgenomen, met name die preken en homilieën die gedurende een bepaald kerkelijk jaar tijdens de mis zullen worden gelezen.

Preekstoel — Zie kansel.

Preekstola — Stola van witte stof, meestal rijk versierd, waarvan de beide uiteinden met elkaar verbonden zijn door een koordje of strik.

Priedieu - Zie bidstoel.

Priesterprent Prent ter herinnering aan een priesterwijding.

Processiekruis - Kruis op stok, speciaal bestemd om in een proces­sie gedragen te worden.

Processielantaarn — Zie flambouw.

Processiestaf Ceremoniële staf door proccssiemeesters of broederschapsleden in een processie meegedragen.

Processievaandel — Vaandel met tekst of religieuze voorstelling meegedragen in een processie.

Purifïcatorium — Zie kelkdoekje.

Pyxis - Met een deksel gesloten, meestal zilveren doosje, waarin de geconsacreerde hosties worden bewaard. De binnenzijde dient ver­guld te zijn.

Ratel - Houten ratelinstrumentje, dat werd gehanteerd in de Goede Week.

Rationale - Kostbaar uitgevoerde schouderbedekking, over het kazuifel gedragen. Slechts aan de paus en sommige bisschoppen voorbehouden. Ook bekend als superhumerale.

Reliek/relikwie - Vererenswaardig overblijfsel van het lichaam van een heilige of van zaken die met Christus, Maria of een heilige in aanraking zijn geweest.

Reliekbuste - Borstbeeld van heilige waarin meestal een schedel of een deel ervan werd bewaard.

Reliekenkast - Kast, waarin verschillende relieken en/of reliekhou­ders zijn uitgestald.

Reliekhouder - Houder voor reliek. Kan allerlei vormen hebben, zoals de vorm van het lichaamsdeel waarvan het reliek oorspronke­lijk deel uitmaakte (een zgn. sprekende reliekhouder) of een eenvou­dig tasje of doosje.

Reliekostensorium - Rijk uitgevoerde reliekhouder, waarin de reliek getoond kan worden.

Reliekschrijn - Reliekhouder in de vorm van een schrijn, kostbaar uitgevoerd.

Rochet(te) - Wit linnen of katoenen tot de knieën reikend hemd met nauwe mouwen en versierde randen, door hogere geestelijken gedragen over een toog.

Rouwbord - Houten bord met tekst, wapens e.d. ter nagedachtenis aan overledene(n).

Rouwgordijn - Zwarte doek, vaak van crêpe, ter bedekking van voorwerpen of muren in het koor tijdens een rouwdienst.

Rouwkandelaars - Kandelaars die tijdens de uitvaartdienst naast de doodskist staan.

Rozenkrans — Zie paternoster.

Rustaltaar - Altaar, meestal van provisorische aard, waarbij stilge­houden wordt tijdens een processie en waar de monstrans met daar­in de geconsacreerde hostie voor korte tijd wordt neergezet. Met een rustaltaar kan ook het altaar in de kerk bedoeld worden, waar de geconsacreerde hosties buiten de mis bewaard worden.

Sacramentshuisje - Afsluitbare kast (soms met torenvormige ombouw) in het priesterkoor in de nabijheid van het hoofdaltaar, waar de geconsacreerde hosties bewaard worden.

Sacramentsvaantje — Zie expositievaantje.

Sacristiebel — Zie elevatiebel.

Sacristiekast — Zie credens.

Sanctusklok - Zie elevatiebel.

Santje - Heiligenprentje.

Sarcofaag - Stenen doodskist.

Scapulier — Langwerpige strook stof, die door kloosterlingen van bepaalde ordes op borst en rug wordt gedragen over het habijt heen. Tevens twee lapjes gewijde stof door linten verbonden, uit devotie door leken onder de kleren over borst en rug gedragen.

Scapuliermedaille — Kleine opspeldbare medaille met een religieuze voorstelling, ter devotie door leken op de onderkleding gedragen.

Scepter - Sierlijk bewerkte, kostbare staf als symbool van vorstelijk gezag. Behoort meestal bij het Mariabeeld, waarbij het in een der handen is gestoken. 

Schellenrad - Draaibaar rad, waaraan verschillende, harmonisch gestemde belletjes zijn gemonteerd. Gebruikt door misdienaars bij wijze van altaarschel.

Schoudervelum — Zie humerale.

Schrijn — Rijk bewerkt(e) kist(je) of kast(je) voor beelden of relie­ken.

Sedilia — Losstaande zetels voor priesters in het priesterkoor.

Sessiebank — Zie sedilia.

Sjerp — Brede band, die men als waardigheidsteken om het middel of over de schouder draagt.

Sleutelstuk — Zie sluitsteen of gewelfschotel.

Sluitsteen — Zie gewelfschotel.

Soli Deo — Schedelkapje van een bisschop. Deze zet het slechts voor God af, bijvoorbeeld tijdens het bidden van bepaalde gebeden. Wordt ook solideetje genoemd.

Sprenkelaar — Zie aspersorium.

Staakbeeld — Beeld, waarvan de romp uit een staak bestaat en slechts ten dele is afgewerkt (hoofd, handen en soms voeten). Bestemd om te worden aangekleed.

Stola — Parament, van dezelfde stof als het kazuifel, door de priester om hals en schouders gekruist gedragen; door de diaken over de lin­kerschouder en gebonden onder de rechterarm. Zie ook preekstola.

Suffragieprent — Devotieprentje met een gebed tot een heilige.

Suisse-uitrusting — Uniform met sjerp, steek, ceremoniestaf en helle­baard voor de suisse, de opzichter of ordebewaarder tijdens de ker­kelijke diensten. Genoemd naar de Zwitserse lijfwacht van de paus.

Superhumerale - Zie .

Superplie — Zie koorhemd.

Tabernakel - Kast (letterlijk: tent) waarin de geconsacreerde hosties worden bewaard, ofwel los in de kerk geplaatst (zie ook sacraments­huisje] ofwel onderdeel uitmakend van een altaaropstand.

Tenebraeluchter - De luchter, in de vorm van een driehoek, die in de Donkere Metten (bepaalde getijdengebeden van de laatste dagen van de Goede Week) gebruikt wordt en die dertien of vijftien kaar­sen draagt, waarvan er na iedere psalm een wordt gedoofd.

Thabor - Verhoging op het altaar waarop het kruisbeeld of de monstrans met de geconsacreerde hostie staat.

Tintinnabulum - Ceremonieel klokje op een standaard, als waar­digheidsteken van een basiliek aan de zuidzijde van het altaar opge­steld, steeds in combinatie met het conopeum, dat aan de noordzij­de van het altaar staat.

Toog/Soutane — Lang bovenkleed voor geestelijken, van voren met talrijke knoopjes gesloten, al naar gelang de rang verschillend gekleurd: wit voor de paus, rood voor de kardinalen, paars voor bisschoppen en prelaten en zwart voor de priesters. Tevens wordt een zwarte of rode toog gedragen door misdienaars onder de superplie.

Triangel — Zie tenebraeluchter.

Triomfkruis — Kruisbeeld opgesteld op het doksaal of hangend op de grens van schip en koor.

Troffel — Metselgereedschap, soms met inscriptie, gebruikt bij een eerste steenlegging.

Trouwbank — Knielbank voor het bruidspaar tijdens de trouwplechtigheid.

Tuniek - Bovenkleed in liturgische kleuren, met rechthoekig voor-en achterpand en halve mouwen, die aan de onderkant open zijn. Werd door de subdiaken tijdens de mis gedragen.

Umbrella - Draaghemel de vorm van een grote parasol, gebruikt bij processies om boven de priester te houden die de H. Hostie draagt.

Vaandel — Zie processievaandel.

Vastendoek — Zie hongerdoek.

Velum - Zie kelkvelum of schoudervelum.

Vesperstoel — Armstoel met vaak lage rugleuning, waaroverheen op eenvoudige wijze de koorkap kon worden geslagen.

Vierstel — Bij elkaar horend stel van liturgische gewaden: koorkap, kazuifel, dalmatiek en tuniek (zie aldaar).

Voordraagkruis — Zie processiekruis. Ook het kruis dat als ereteken voor een aartsbisschop werd gedragen.

Vormselprent — Prent met voorstelling en/of tekst ter herinnering aan het vormsel.

Wapenbord — Paneel, beschilderd met een of meer wapens en even­tueel teksten ter herinnering aan een overledene.

Wasbekken - Zie lavabo.

Wierook - De katholieke kerk gebruikt wierook om gebeden die ten hemel stijgen te symboliseren en om God en de heiligen te eren. Bekend is natuurlijk het verhaal over de Drie Wijzen uit het oosten die wierook, goud en mirre meebrachten voor het kindje Jezus. Het gebruik van wierook tijdens liturgische vieringen is een teken van eerbetoon aan Christus; daarnaast kan het ook dienen als teken van zuivering van de gelovigen. In de kerk wordt vooral gebruik gemaakt van losse wierook en een wierookvat. Tijdens de hoogmis wordt de wierook geheiligd alvorens het Evangelie wordt bewierookt.

Wierooklepeltje — Lepeltje, behorend bij wierookscheepje, dat dient om de wierookkorrels in het wierookvat te scheppen.

Wierookscheepje — Bootvormig bakje met deksel voor het bewaren van wierookkorrels.

Wierookstandaard — Standaard, waaraan het wierookvat hangt en waaraan een houder voor een wierookscheepje is bevestigd.

Wierookvat — Vat met geperforeerd deksel, waarin wierook wordt gebrand en dat door middel van kettingen heen en weer gezwaaid kan worden.

Wijwaterbak Houder voor wijwater aan de ingang van de kerk.

Wijwateremmer — Metalen emmer voor wijwater, gebruikt bij de besprenkeling van zaken en personen.

Wijwaterkwast - Bolle kwast om wijwater te sprenkelen.

Zegenformulier — Papier met formuleringen voor zegenbedes

Ziekendoosje/ziekenpyxis - Doosje, verdeeld in twee comparti­menten, waarin zowel de olie voor de ziekenzalving als de Heilige Communie naar een zieke of stervende wordt gebracht.

Ziekenlantaarn — Lantaren met kaars, die door een misdienaar voor de priester werd uitgedragen, wanneer hij ('s avonds) een stervende of zieke de/het (laatste) sacrament(en) ging toedienen.